Achtergrond
Vervanging F-16’s en deelname aan productie JSF
Frank Slijper en Krista van Velzen
Februari 2002De Nederlandse Koninklijke Luchtmacht heeft momenteel 137 F-16’s. Volgens de minister van Defensie (brief 23/9/99) zullen de eerste Nederlandse F-16 vliegtuigen zonder aanvullende maatregelen vanaf 2010 het einde van hun operationele, technische en economische levensduur bereiken. Besloten werd te kijken naar mogelijkheden om de levensduur van de F-16 te verlengen en tegelijkertijd de optie te bestuderen om deel te nemen aan de ontwikkeling/productie van de Joint Strike Fighter (JSF).
Technische noodzaak: De F-16’s is pas rond 2015 of 2020 echt afgeschreven. Dit komt omdat de Koninklijke Luchtmacht gemiddeld veel minder vlieguren haalt dan gepland is, dan het streefaantal van 6000 uren. Dit aantal wordt pas rond 2020 gehaald. Defensie erkent dit, maar zet hiertegenover dat slijtage niet alleen door vlieguren bepaald wordt. (zie ook: Artikel in NRC, 8/12/01). Met een endlife-update zouden de eerste F-16’s pas rond 2025-2030 afgeschreven zijn. Er is dus géén technische noodzaak om de F-16 vanaf 2010 te vervangen.
Militaire noodzaak: De huidige F-16’s zijn in de zeventiger jaren aangeschaft. De hoeveelheid is dus afgestemd op een Koude Oorlog situatie. Na het einde van de Koude Oorlog is er geen reële bedreiging meer voor het Nederlands grondgebied en er is geen eenduidige vijand meer die massaal ons grondgebied of het bondgenootschappelijk grondgebied zou kunnen bedreigen. Daarmee vervalt volgens de SP ook de behoefte aan het enorme aantal F-16's waar ons land nu over beschikt (138) en kan de vloot worden gehalveerd. Daarnaast is de F-16 al geruime tijd heer en meester is in de lucht. Dat bleek ook bij eerdere conflicten waar het toestel werd ingezet, zoals de oorlog rond Kosovo. Welke vijand moeten we dan bestoken met dit gevechtsvliegtuig?
Economische noodzaak: Dijkstal stelde deze week nog dat deelname aan de JSF 25.000 banen op levert (Telegraaf, 7/2/02). Het CPB bracht in oktober vorig jaar een rapport uit (Participeren in de ontwikkeling van de Joint Strike Fighter - Een globale kosten-baten analyse) waaruit blijkt dat deelname aan de productie van de JSF slechts 900 a 1200 banen oplevert, maar dat dit technisch geschoold personeel grotendeels uit andere bedrijven weggeplukt zal worden en dus per saldo nauwelijks extra werkgelegenheid oplevert. ‘Het netto effect voor de economie is naar verwachting verwaarloosbaar klein’ meent het CPB. Bovendien kost deelname aan de productie de belastingbetaler volgens het CPB meer geld dan 'kopen van de plank.'
Ongewisheid over de kosten van de JSF
Minister President Kok heeft gezegd ‘deelnemen is kopen’ (AD 2/2/02). Nu er besloten is tot deelname en dus een grote investering in de ontwikkelingsfase is het zeer waarschijnlijk dat de JSF aangekocht zal worden als vervanger van de F-16. De uiteindelijke kostprijs van de JSF hangt nauw samen met het aantal vliegtuigen dat verkocht zal worden. Op dit moment is daar nog veel onduidelijkheid over. USAF-officieren twijfelen aan de JSF als all-rounder. Zij geloven niet in een toestel dat de specifieke capaciteiten van onder meer F-15, F-18, Harrier AV-8B en Thunderbolt A-10 zou kunnen vervangen. Bovendien zit volgens de USAF de toekomst de toekomst juist in onbemande vliegtuigen. Voor zover ik na kan gaan zijn er geen harde afspraken gemaakt over de uiteindelijke prijs van de JSF als Nederland die aan zou schaffen. Ook door de dalende waarde van de euro ten opzichte de dollar zou de prijs van de JSF veel hoger kunnen komen liggen. Deelname aan de ontwikkeling van de JSF betekent niet automatisch meeproduceren en daarover liggen voor zover ik na kan gaan ook nog geen harde afspraken. De overheid schiet het instapbedrag van 800 miljoen euro dat aan de VS betaald moet worden voor deelname aan de ontwikkeling, grotendeels voor aan het bedrijfsleven. Bedrijven kunnen in de tussentijd failliet gaan of toch minder winst maken dan verwacht; dit zou een financiële tegenvaller voor de overheid betekenen.
Ook bij vervanging van Starfighter (voorganger F-16) werden gouden bergen beloofd: Deelname aan bouw door Nederland, Frankrijk, Zweden en België die 58% van het totale werk goed voor 25.000 banen mochten doen. De F-16 zou een ‘niet te overstijgen prijs’ van $ 6,09 mln hebben. Uiteindelijk bleek dat die prijs voor de Europese versie slechts betrekking had op het basisontwerp en exclusief de aanpassingen was waardoor de uiteindelijke prijs hoger lag. Problemen met onder meer de radar en de motor maakten aanpassingen nodig al deden die de niet-te-overstijgen-prijs stijgen. (Halverwege de jaren 90 kostte de F-16 al $ 11 mln voor Europese gebruikers). In 1979 verklaarde de metaalunie dat de order die in Nederland neer had moeten komen op 25.000 manjaren, niet veel meer dan 11.000 manjaren werk op zou leveren. Uiteindelijk werd in de vier genoemde landen niet 58% maar 51 % van de werkgelegenheid gehaald, was de beloofde kennistransfer zeer beperkt, zijn er nauwelijks toestellen voor derde landen geproduceerd en waren er serieuze twijfels of het toestel wel kon wat het moest doen. Door ingrijpende aanpassingen is de F-16 nu een gevechtsvliegtuig van de hoogste categorie. In 1993 concludeerde de Rekenkamer : ‘Een financieel totaalbeeld is niet meer exact te reconstrueren’.
Adviesraad internationale vraagstukken: ( Europese militair-industriële samenwerking, rapport mei 2001) ‘Een ondubbelzinnige keuze (tussen samenwerking en aankopen strikt op Europees niveau of strikt Amerikaans - KvV), welke ook, zou de Nederlandse defensie-industrie hoe dan ook in de problemen brengen. De Verenigde Staten vormt voor individuele Nederlandse bedrijven een te belangrijke markt om te verliezen. En de Europese defensiemarkt, goed voor een militaire export die in 1999 bijna drie maal zo groot was als die naar de VS, kan - mits een open concurrentie op toeleveranciersniveau wordt bevorderd- veel nieuwe industriële en politieke perspectieven bieden.’