Pleitnota Mr. E.Th. Hummels
Mr. E.Th. Hummels
Mr. M.H.P.G. Wiertzadvocaten en procureurs
telefoon: 030 693 27 63
fax: 030 693 27 94Postadres: postbus 407 3700 AK Zeist
bezoekadres: Berkenlaan 14 Zeist20010089H &c.
Politierechter Rechtbank 's-Hertogenbosch
zitting dd. woensdag 7 maart 2001
parketnr. 01.050423.00 &c.
PLEITNOTA van mr. E.Th. Hummels in de zaak van:
De Vredesactivisten Volkel tegen De Officier van Justitie te 's-Hertogenbosch
1.
In de onderhavige zaken doe ik namens mijn cliënten een uitdrukkelijk beroep op het ontbreken van de wederrechtelijkheid. Het ontbreken van de wederrechtelijkheid is in het Nederlandse recht een reden om iemand vrij te spreken dan wel te ontslaan van rechtsvervolging. Indien het begrip 'wederrechtelijkheid' onderdeel is van de delictsomschrijving, dan kan de telastelegging bij ontbreken van de wederrechtelijkheid, niet bewezen worden verklaard en moet dus vrijspraak volgen. In het andere geval, als het begrip 'wederrechtelijkheid' dus niet met zoveel woorden onderdeel is van de delictsomschrijving, dan is er bij ontbreken daarvan aanleiding om de verdachte te ontslaan van rechtsvervolging. Men spreekt in dit laatste geval van het ontbreken van de materiële wederrechtelijkheid.
Het is voor een rechter voor een goede beoordeling van de zaak van groot belang om te bezien of de wederrechtelijkheid in een concreet geval aanwezig is.
Ik verwijs naar twee belangrijke arresten van de Hoge Raad op dit gebied, nl. HR 15 oktober 1923, NJ 1923/1329 en HR 20 februari 1933, NJ 1933/918.Het eerstgenoemde arrest betreft de opticiën die na de winkelsluitingstijd een bril verkocht aan een man die zijn bril was verloren, zonder bril niet kon zien en daardoor in een hulpeloze toestand verkeerde. Dit verkopen na winkelsluitingstijd was volgens de Hoge Raad niet strafbaar nu het voor de opticiën een maatschappelijke verplichting was om in deze omstandigheden de alleen van hem te verwachten hulp te verlenen. Het andere geval betrof de veearts uit Huizen die welbewust gezonde koeien bij besmet vee bracht, hetgeen in strijd was met de Veewet.
Door de Hoge Raad werd in die zaak overwogen, dat een veearts die die ter behandeling van aan zijn zorg toevertrouwd vee aldus handelt, niet alleen handelt volgens hetgeen naar eigen inzicht geoorloofd en wetenschappelijk aangewezen is, maar ook volgens in zijn wetenschap algemeen als juist erkende richtsnoeren en daarbij volgens algemeen erkend deskundig inzicht het heil van het vee bevordert en dus niet kan worden bestraft. Wie een met straf bedreigde handeling verricht is niet steeds strafbaar wanneer niet de wet zelf met zoveel woorden een strafuitsluitingsgrond aanwijst. Immers mogelijk is dat de wederrechtelijkheid in de delictsomschrijving zelf geen uitdrukking heeft gevonden doch niettemin de onrechtmatigheid blijkt te ontbreken.
Het gaat hier niet om jurisprudentie die ná de oorlog obsoleet is geworden en niet meer van toepassing is.
In de uitspraak van de Hoge Raad van 10 juni 1975, NJ 1975/465 is nog eens expliciet uitgemaakt dat na een beroep op het ontbreken van de materiële wederrechtelijkheid door de rechter behoorlijk moet worden geantwoord. Een dergelijk beroep kan niet worden verworpen met de vage redengeving dat het ontbreken van de materiële wederrechtelijkbeid onvoldoende is aannemelijk gemaakt. Er is een duidelijke responsieplicht en zo'n plicht is alleen denkbaar, indien het gaat om een serieus te nemen soort van verweer.2.
Nu naar de onderhavige zaak. Ik wil eerst kort ingaan op de aard en het karakter van de zogeheten burgerinspecties.
Laat ik beginnen met de vraagstelling of de resoluties van de Veiligheidsraad van de VN met betrekking tot de VN-inspecties in Irak legitiem zijn.
Irak vindt van niet.
Het te dezer zake gezaghebbende orgaan, dat is de VN-Veiligheidsraad, vindt uiteraard van wèl, want anders had het de betreffende resoluties niet aangenomen.
Het is de bedoeling van de VN-Veiligheidsraad dat de wapeninspecties ertoe leiden dat Irak geen massavernietigingswapens meer heeft of kan produceren. Uiteraard zijn de bedoelde VN-inspecties alléén niet voldoende om te leiden tot de gewenste ontmanteling van het Iraakse genocidearsenaal.
De inspecties leiden tot informatie en mede op basis van die informatie kan er politieke en andere druk op Irak worden uitgeoefend om het beoogde doel te bereiken.3.
In Nederland worden we geconfronteerd met een overheid die om haar moverende redenen absoluut geen openheid wil verschaffen over de al dan niet aanwezigheid van nucleaire massavemietigingswapens in Nederland.
Eventuele kernwapens op Nederlandse bodem kunnen alleen worden opgeslagen en/of ingezet in strijd met het dwingende internationale recht. Het gaat niet om zo maar een overtreding van het internationale recht, zoals de eventuele schending van een belastingverdrag met Panama of Griekenland, hoe ernstig op zichzelf ook. Nee, het gaat om een overtreding van het internationale recht welke oplevert een oorlogsmisdrijf, een misdrijf tegen de vrede en voorts een misdrijf tegen de menselijkheid. In ieder geval in de vorm van de strafbaar gestelde samenspanning.4.
Hoe komt men aan voldoende informatie wanneer de politieke leiding om haar moverende redenen bij voortduring weigert om de noodzakelijke informatie te verschaffen?
Waarom zou informatie hierover noodzakelijk zijn?
Welnu, informatie hierover is noodzakelijk om te komen tot verwijdering van de atoombommen uit Nederland. De informatie is nodig om de politieke leiding die de nucleaire politiek op zijn geweten heeft, politiek en anderszins tot verantwoording te roepen. Politiek, onder meer door het middel van algemene verkiezingen, een democratisch middel dat alleen goed kan functioneren als de informatievoorziening adequaat is.
Indien de politieke leiding de informatievoorziening over dit uitermate belangrijke onderwerp obstrueert en zelfs geheel blokkeert, dan ligt het in de rede om terzake burgerinspecties in te stellen.
Aldus is gebeurd en het spreekt vanzelf dat ingeval van een relatief kleine overtreding van de strafwet bij het uitvoeren van die - helaas - noodzakelijk gemaakte inspecties, de wederrechtelijkheid in alle opzichten ontbreekt.5.
De burgerinspecties zijn in casu noodzakelijk en een redelijk middel tot verwezenlijking van het te bereiken doel, ril. de beëindiging van de illegale opslag, dreiging en eventuele inzet van nucleaire massavernietigingswapens in, vanuit -en mede door Nederland.
Ik ga op dit punt van de effectiviteit uitvoeriger in, omdat ingevolge de jurisprudentie van de Hoge Raad het niet in staat zijn om door de actie een einde te maken aan de onrechtmatige situatie voldoende grond is om een beroep op het ontbreken van de wederrechtelijkheid te verwerpen.
Ik noem in dit verband de uitspraak van de Hoge Raad van 4 januari 1977, NJ 1977/414. Iemand had in Sneek verkeersborden die in het Nederlands waren gesteld met verf besmeerd. De verdachte in die zaak had dat gedaan, omdat er naar zijn mening sprake was van discriminatie. Het Gerechtshof was van oordeel dat het gepleegde feit niet was aan te merken als een redelijk middel tot verwezenlijking van de door de verdachte beoogde gelijkstelling door de overheid van de Friese en de Nederlandse taal. De Hoge Raad besliste dat het Gerechtshof het betreffende verweer had verworpen op een grond welke die verwerping kon dragen. Ik noem in dit verband ook de uitspraak van de Hoge Raad van 24 maart 1987, NJ 1987/705. Het ging daar om een demonstratie op het Urenco-terrein. De Hoge Raad overwoog dat de feitelijke vaststelling dat verdachte en zijn mededaders in die zaak, demonstrerend op het Urenco-terrein, niet meenden met hun ageren in staat te zijn aan de door hen onrechtmatig geachte situatie een einde te maken, zelfstandig de verwerping van het beroep op het ontbreken van de wederrechtelijkheid droeg.
Ook wil ik nog verwijzen naar de uitspraak van de Hoge Raad van 30 januari 1990, NJ 1990/445. In die uitspraak ging het om belemmering van het verkeer ergens in het plaatsje Woensdrecht op 1 juni 1987 door een anti-kruisrakettenactie. Bij de Rechtbank Breda was door de verdachte onder meer een beroep gedaan op het ontbreken van de wederrechtelijkheid. De Rechtbank verwierp dit verweer alleen al op grond van de verklaring van verdachte dat hij er niet van overtuigd was dat hij met zijn protestactie in staat was om een eind te maken aan de voorgenomen plaatsing van kruisraketten. Er waren ook nog andere verweren aan de orde. De Hoge Raad vond de verwerping van de verweren correct. In het geval van de burgerinspecties ligt het dus anders dan in de hier genoemde voorbeelden. Het is wel degelijk te verwachten dat door de aanhoudende burgerinspecties de relevante informatie gaat vrijkomen. Ik verwijs naar hetgeen ik eerder in mijn betoog hierover heb gezegd. Met nadere woorden: in het geval van de burgerinspecties is er zonder enige twijfel sprake van een redelijk middel ter verwezenlijking van het te bereiken doel.6.
Nu heeft de Hoge Raad op 6 januari 1976, NJ 1976/197, geoordeeld dat het plegen van strafbare feiten niet is aan te merken als een redelijk middel tot een redelijk doel, ook al zijn alle voor het bereiken van het nagestreefde doel openstaande wettige wegen reeds bij herhaling tevergeefs bewandeld, nu zulks nog niet betekent dat het opnieuw begaan van die wegen gedoemd is vruchteloos te blijven.
De achtergrond van deze zaak was ook een Friese taal-kwestie.
Het ging hier niet om het besmeren van plaatsnaamborden in Sneek, maar in Franekeradeel. Het ging om de gelijkstelling van de Friese taal met de Nederlandse taal. Uiteraard betreft dit een op zichzelve te eerbiedigen doel, hetzelfde geldt ook voor andere gevallen, ik noem bijvoorbeeld de Maagdenhuisbezetting, daar was het doel de democratisering van de universiteit. Zie de uitspraak van de Hoge Raad van 12 mei 1970, NJ 1971/97.
In die zaken werd geoordeeld dat men dit soort doelen moest nastreven via de daarvoor geëigende wegen.
Ik wil echter wijzen op een toch wel erg belangrijk verschil tussen de genoemde zaken en de zaken van cliënten. In de genoemde voorbeelden ging het om mensen die werden geconfronteerd met een door hen als uiterst onwenselijk ervaren politieke situatie. In het geval van cliënten gaat het echter niet slechts daarom. Uiteraard gaat het bij cliënten óók om een te eerbiedigen doel. Maar bij cliënten is het niet louter een politieke wenselijkheid, maar is er sprake van een juridische realiteit, inhoudende dat er sprake is van een overheid, althans een politieke leiding, die halsstarrig weigert openheid te geven ten aanzien van gedragingen waarvan het vermoeden is gewettigd dat zij in strijd zijn met het dwingende internationale recht, waarbij dan sprake is van een oorlogsmisdrijf, een misdrijf tegen de vrede en een misdrijf tegen de menselijkheid, op zijn minst in de variant van samenspanning tot. Dat is niet af te doen als louter het nastreven van een politieke wenselijkheid waarvoor je je maar moet beperken tot de geëigende kanalen. Het gaat hier om uiterst essentiële informatievergaring ten aanzien van een zaak die niet mag blijven liggen tot er wellicht, ondanks de bewuste non-informatie van overheidswege, een politieke meerderheid aanwezig komt. Het verkrijgen van een politieke meerderheid is voor een deel afhankelijk van het beschikbaar komen van correcte informatie en daar wringt hem nou net de schoen. Bovendien mogen cliënten er vanuit gaan in een rechtsstaat te leven, een rechtsstaat waar je niet afhankelijk bent van een politieke meerderheid om het recht te laten vaststellen. We kunnen niet zomaar doen alsof het dwingende internationale recht ten aanzien van nucleaire massavernietigingswapens voor de Nederlandse overheid niet existerend is. En het is evenzeer bepaaldelijk niet het geval dat de uitspraak van het Internationale Hof van Justitie van de Verenigde Naties te Den Haag van 8 juli 1996 niet geldt voor Nederland. Ook Nederland is gebonden aan het internationale recht, ook al mag van de trieste werkelijkheid worden uitgegaan dat de politieke leiding het aldaar verwoorde dwingende recht op het punt van de nucleaire massavernietigingswapens negeert. In het onderhavige geval van cliënten gaat het dus niet louter om het nastreven van een politieke wenselijkheid, maar om rechtshandhaving en rechtsherstel. Het gaat om het verkrijgen van de noodzakelijke informatie om te komen tot stopzetting van een ultiem wederrechtelijke situatie, te weten de opslag en mogelijke inzet van atoombommen mede door Nederland.7.
Voor de goede orde en met in gedachten de werken van Thoreau, Gandhi, M.L.King en C.J.M.Schuijt merk ik nog op dat niet kan worden getwijfeld aan de navolgende aspecten van deze zaak;
- de gewetensvolheid van de actie;
- de betekenissamenhang tussen de actie en het nagestreefde doel;
- de afweging van het door de actie gediende rechtsgoed tegen het daardoor getroffen rechtsgoed;
- de openlijkheid van de actie;
- de eerdere gebruikmaking van andere, legale middelen.
Het ontbreken van de wederrechtelijkheid maakt dat het tenlastegelegde feit niet bewezen is, dan wel dat het tenlastegelegde feit niet strafbaar is.
Ik verzoek u daarom cliënten vrij te spreken, subsidiair te ontslaan van rechtsvervolging.mr. E.Th. Hummels
20010089H&c./0 10305.