Pleidooi van anonieme gedagvaarde NN6
Mevrouw / meneer de politierechter,
Er was eens een land, dat heel democratisch was. Zelfs zo democratisch, dat de mensen in dat land niet zelf regeerden. Nee, ze lieten zich regeren. Ze kozen namelijk regelmatig vertegenwoordigers, die namens hen toezicht moesten houden op de regering. En dat deden ze maar liefst eens in de vier jaar.
De regering van het land deed natuurlijk ontzettend haar best om zo helder mogelijk te zijn tegenover de gekozen volksvertegenwoordigers, zodat die haar goed konden controleren. Want daar was ze immers een democratische regering voor. Die helderheid van de regering van het land, bleek wel uit het feit, dat ze nooit ergens geheimzinnig over deed. Zo verstrekte zij, met name over haar beleid aangaande de landsverdediging, altijd bijzonder duidelijke informatie aan het parlement. Geen wonder, dat de meeste mensen in het land erg tevreden waren. Vandaar dus, dat zij allemaal eens in de vier jaar met veel plezier en in grote getalen naar de stembus gingen om vervolgens vier jaar lang met een gerust hart televisie te kunnen kijken.
Maar op een dag, boven dit democratische land, verschenen er donkere regenwolken in de lucht. En die werden alsmaar donkerder en donkerder en donkerder. De mensen in het land werden bang van de regenwolken, want ze hadden immers nog nooit zulke angstaanjagend donkere regenwolken gezien. Radeloos keken ze naar omhoog. De lucht was inmiddels pikzwart geworden en opeens dwarrelden er vanuit de wolken allemaal grijswitte vlokjes naar beneden. Het was duidelijk, dat de mensen in het land iets boven het hoofd hing. "Wat gaat er met ons gebeuren?" vroegen ze aan de regering, "En wat moeten we doen?" "Gaan jullie maar alvast in jullie schuilkelders zitten," zei de regering, "En vergeet niet eerst de ramen en de deuren van jullie huizen te sluiten. Maar maak jullie vooral niet te druk: er is niets aan de hand." De mensen gehoorzaamden de regering onmiddellijk. Ze beloofden de regering, dat ze zich niet druk zouden maken, sloten meteen hun ramen en hun deuren en gingen braaf in hun schuilkelders zitten wachten op dat, wat komen zou. Gelukkig hadden ze elk in hun schuilkelder een extra televisie staan. Daardoor werd hun aandacht voortdurend afgeleid door allerlei televisiespelletjes, soapseries en reclames, zodat ze er niet eens de tijd voor hadden om zich druk te maken over hun situatie.
Eén mens echter, dat net als iedereen de schuilkelder maar was ingedoken, had geen extra televisie, want het hield niet van televisie kijken. En daardoor had dat mens er uiteraard wel de tijd voor om zich druk te maken. Het begon na te denken over de situatie, waarin het zich bevond. "Waar kwamen die angstaanjagende zwarte wolken toch zo ineens vandaan?" vroeg het mens zich af, "En waarom begon het van die rare grijswitte vlokjes te regenen? En... waarom ben ik eigenlijk net als iedereen in mijn schuilkelder gaan zitten? Omdat de regering dat van mij verlangde?" Het mens wist werkelijk geen zinnige antwoorden te verzinnen op al deze vragen. "Als ik hier in mijn schuilkelder blijf zitten, kom ik nooit iets te weten over die geheimzinnige wolken en die geheimzinnige vlokjes," dacht het, "Ik moet weg uit deze kelder en weg uit mijn huis. Ik móet naar buiten. Ik kan het niet laten." Het mens stond op en klom langs de keldertrap naar omhoog. Het duwde het luik van de schuilkelder van zich af, klom uit de kelder en rende naar buiten.
Buiten aangekomen keek het mens om zich heen. De lucht was nog steeds pikzwart. Overal was het leeg en verlaten. De grond was helemaal bedekt met dikke pakken grijswitte materie. Want het had al een hele tijd grijswitte vlokjes gesneeuwd. Het mens begon zich behoorlijk ongelukkig te voelen door alles, wat het om zich heen zag. Ook begon het mens misselijk te worden. "Ik leef vast niet lang meer," besefte het mens zich plotseling. Van ellende moest het bukken en het keek naar de grond. En daar, op de grond, zag het mens allemaal verdorde takken liggen. Die takken lagen niet zomaar op een hoop. Ze vormden namelijk letters. Het mens begon de letters te lezen. "Ik ben de Leviathan," las het mens. "En ik beschik over leven en dood." "Wat?" dacht het mens "Dus ook over míjn leven en over míjn dood? Over mijn lijk! Wat denkt degene, die dit geschreven heeft, wel niet dat die is? Ik heb diegene toch nog nooit gevraagd, of die over mijn leven en mijn dood wilde beschikken?" Nog maar nauwelijks had het mens dit gedacht, of het zag een enorme bliksemflits aan de horizon. En opeens klonk er door de lucht een barse, nauwelijks duidelijk verstaanbare donderstem, die bulderde: "Mijn kernwapens liggen op de militaire vliegbasis Volkel." "Kernwapens?" dacht het mens "O, dus die hebben waarschijnlijk iets met de situatie hier te maken!" En met vereende krachten spoedde het mens zich onmiddelijk naar de vliegbasis om meer te weten te komen.
Maar daar aangakomen, stuitte het mens op een hek. Een ijzeren hek met een heel dik soort prikkeldraad erachter. Op het hek hing een bordje met het volgende opschrift: "Privé- eigendom is heilig. U mag het gebied van de vliegbasis hierachter dus niet betreden. Met vriendelijke groet, De Regering." "Wat raar," dacht het mens, nadat het het bordje had gelezen, "Mijn leven wordt bedreigd, maar ik mag daar het fijne niet van weten van......... de regering?!?" En het mens vroeg zich af, of privé- eigendom in het land waarin het leefde soms belangrijker werd geacht dan het recht van ieder mens op leven. Maar voor die vraag was het inmiddels veels te laat, want het mens was immers al stervende.
Het is daarom aan u, mevrouw / meneer de politierechter, om die vraag nu, vandaag, voor mij te beantwoorden, voordat het écht te laat is!