Sonja van Wier vanuit de Human Rights March,
Palestina/Israël, december 2003-januari 2004
Een ontmoeting met Yasser Arafat
23/24 december
Op de foto v.l.n.r. Salwa Abou-Khadra, algemeen secretaris van de General Union of Palestinian Women, Yasser Arafat, Torill Eide, de Noorse organisator en initator van de mars en de Deense Mathilda Feldhaus.
Arafat heeft hele witte handen. Hij kan zijn rechterbeen niet goed stil houden. Hij lijkt goedgemutst. Hij is helder en zeer ter zake. Wij, zo'n vijftig vrouwen van overal ter wereld, deelnemers aan de Human Rights March in Israel en in de door Israel Bezette Gebieden, hebben een bijeenkomst met hem. De avond voor kerst. Het paleis. Het ziet er nu al uit als een monument. Grote puinhopen, autowrakken er bovenop. Een half weggeschoten toren met een metershoog waterreservoir. Soldaten bij de ingang. De bus mag door. Onze telefoons moeten in de bus blijven. We mogen naar binnen. Daar is een grote kale ruimte met tegels op de vloer. We gaan een verdieping hoger, naar net zo'n grote betegelde zaal. Twee vrouwen achter in de zaal met ons spandoek. Maar de president is er nog niet. Enkele ministers, zijn bodygards (die ken je zo langzamerhand van de TV) zijn er al wel. Twee Palestijnse vrouwen en Torl uit Noorwegen die alles georganiseerd heeft en Mathilda uit Denemarken achter de tafel. Dan komt hij binnen.Hij is goed geïnformeerd, deze vader van de toekomstige staat Palestina die er nog niet is. Bij alle antwoorden vergeet hij nergens de namen van allen die hem geholpen hebben te noemen. De Noor Andersen, die hielp Oslo op te starten. Madrid, Washington. Nederland dat een haven gaf die nu weggebombardeerd is. Hij zegt dat de relaties met Hanan Ashrawi nog altijd goed zijn, hoewel zij het parlement verliet. Als een van ons zegt dat hij Khomeini nooit 'zijn vriend' had mogen noemen, protesteert hij fel, hij verdedigt "his brother". "She has to learn history".
Terug naar het hotel. De volgende dag lopen we, na een moeizame bustocht over allerlei sluipwegen vol keien, mee in een 'vredestocht' in twee plaatsen op de westoever. Normaal duurt die rit een halfuurtje, nu anderhalf uur en de chauffeur moet alles op alles zetten om de onderkant van de bus heel te houden. In de tweede plaats zwermen de kinderen uit over de heuvels. Vragen van Palestina, borden met Arafats portret, vlaggen van Hamas met de nodige voor ons leesbare teksten. Of alles door de beugel kan weet ik niet, maar de blijdschap en vreugde, bovendien ook al die rijen mensen die tegen de heuvel op tegen de avondlucht afsteken, het is een bijna onwerkelijk beeld. Kennelijk verontrusten de gescandeerde teksten de Israelische soldaten. Ze schieten een drietal traangasgranaten op maar net acceptabele afstand op ons af. Kinderen beginnen te rennen. Het valt wel mee. Een paar Deense vrouwen staan in de frontlinie. Ze blijken enorm geschrokken. 's Avonds in het hotel barst de kritiek los. Willen we wel zo'n tocht?
Onze vier gastvrouwen verdedigen zich met verve. Emotieel als wij zijn, ze gaan er in alle rust op in. Wij zijn nooit in gevaar geweest, ze willen ons niet voor hun kar spannen, Hamas hoort bij hun volk, Arafat is hun president. Dat laatste horen we niet één keer, maar vele malen. Zo impopulair als Arafat de laatste jaren in Europa is, hier is hij geliefd. Ik had dat niet verwacht, maar vermoed dat ze zich als één man achter hem hebben geschaard. Dat hij is opgesloten in zijn paleis kwetst hen. Maar een kreet van een van ons, dat ze ons gebruikt hebben, heeft ze gekwetst. En dat maken ze wel duidelijk ook.
Ik raak zo langzamerhand wat verward. Al die gebeurtenissen die ik alsmaar hoor, gaan wat langs me heen glijden. Kabia, waar we langsgereden zijn, en waar Sharon in 1953 in een massaslachting 73 mensen heeft laten vermoorden. Maar het is langs deze wegen in Palestijns gebied bijna overal ellende en vernedering. Overal die wegversperringen. Die controles. In een gebied dat niet groter dan Gelderland is, en dat nu ommuurd wordt, staan ook nog eens ruim zeventig wegversperringen, waar geen enkele Palestijn zomaar langs kan. Het aantal vrouwen dat aan de grens moest bevallen is inmiddels tot 74 gestegen. Van een tweeling op die manier geboren, stierf er een. Van een andere vrouw werd het kind door een Israëlische soldaat doodgeschoten. Het is overigens ook hier doorgedrongen dat de Israëlische soldaten er voor een deel goed genoeg van krijgen en liever de gevangenis indraaien dan dat ze in de Bezette Gebieden moeten dienen.